De Koemanen

De Koemanen waren één van de steppevolkeren die de uitgebreide grasvlakten van Eurazië bewoonden. Zij werden in de 13e eeuw aangevallen door de binnenvallende Mongolen onder Dzenghis Khan. Een deel van de Koemanen migreerde naar Oost-Europa, waar ze een nieuw tehuis vonden.

Oorspronkelijke levenswijze

De Koemanen bewoonden vanaf de 11e eeuw een gebied dat Koemanië heette en dat zich uitstrekte over Kazachstan, Zuid-Rusland en Oekrainë. Ze leefden als nomaden in stamverband in yoerts (hutten van dierenhuiden). Binnen Koemanië trokken ze rond met hun kuddes vee, paarden en kamelen. Ze hadden blond haar en blauwe ogen, maar spraken een Turks dialect. Op een gegeven moment verbonden ze zich met de Kypstjaken, een ander steppevolk.

Oorlogsvoering

Ondanks hun nomadische levenswijze smeedden de Koemanen pantsers en stalen wapens, die ze gebruikten in conflicten tussen stammen onderling en bij het plunderen van nabijgelegen volkeren. Vooral de Russische vorstendommen hadden flink te leiden van de binnenvallende Koemanen. Deze mensen waren uitstekende ruiters en bereden boogschutters. Ze werden dan ook regelmatig als huurling ingeschakeld door Middeleeuwse staten, waaronder de Byzantijnen, Hongaren en Bulgaren.

Mongoolse invasie en migratie

Hoe geducht de Koemanen ook als krijgers waren, ze konden niet op tegen de massale aanvallen van de Mongolen – eveneens uitstekende ruiters – onder de grote veroveraar Dzenghis Khan in de 13e eeuw. Een deel van de Koemanen sneuvelde of werd verkocht als slaaf – de beroemde Mamlukken, die in het Midden-Oosten hun eigen staat zouden stichten, waren grotendeels slaven van Koemaanse afkomst. Een ander deel van het volk trok met het stamhoofd Köten naar het westen, waar ze verwelkomd werden door de Bulgaren en de Hongaarse koning Bela IV. In hun nieuwe thuislanden gingen de Koemanen uiteindelijk op in de lokale populaties.