De ergste banen in de 19e eeuw

Denk je dat jij het zwaar hebt op de zaak? Wees maar blij met wat je hebt. In de 19e eeuw waren er geen uitkeringen of arbeidsrechten. Daardoor waren sommige mensen gedwongen om één van de volgende verschrikkelijke banen te nemen.

Wever

Wevers hadden het niet makkelijk in de 19e eeuw. Hun verouderde, handmatige beroep werd voor een groot deel overgenomen door de nieuwe door stoomkracht aangedreven machines. Om achter zijn weefgetouw toch voldoende te verdienen moest de wever bijna onafgebroken werken in zijn donkere, vochtige hutjes.

De constant herhaalde bewegingen leidden tot snelle slijtage en vergroeiingen in ledematen en rug. Ook zorgde het inademen en inslikken van kleine textielvezels voor nare longziekten. Met dit werk verdiende de wever bovendien zo weinig dat hij alleen het allerslechtste voedsel en onderkomen voor zijn gezin kon betalen.

Riooljager

Er dreef van alles in de Victoriaanse riolen. Water, feces, dode dieren en afval – maar af en toe voorwerpen die nog waarde hadden. Riooljagers (‘toshers’ in het Engels) ging in de riolen op zoek naar weggewaaide hoeden, verloren munten en de incidentele doorgespoelde trouwring.

Het werk was niet alleen smerig, maar ook gevaarlijk – plotselinge overstromingen, besmettelijke ziektes en zelfs aanvallen door hongerige ratten behoorden tot de beroepsrisico’s van de riooljager.

Putjesschepper

Voordat er watergespoelde toiletten bestonden, bleef poep tijdenlang in beerputten liggen. Pas als de beerput voldoende gevuld was, werden putjesscheppers ingehuurd om de boel op te scheppen en af te voeren. In de grotere beerputten moesten ze daarbij letterlijk afdalen in de put zitten.

Niet alleen was dit ontzettend smerig werk, de putjesscheppers konden ook bedwelmd raken door de gassen en omkomen. Eén lichtpuntje: de beer kon verkocht worden aan boeren en tuinders, die het spul als mest voor hun groenten gebruikten.

Leerlooier

De leerlooierijen die leer maakten voor zadels, riemen, tassen en schoenen werden vrijwel zonder uitzondering verbannen naar de rand van de stad. Dat kwam omdat hun bedrijf een ongekende stank ontwikkelde. Om stinkende, uitgedroogde dierenhuiden om te zetten in waardevol leer moesten de leerlooiers een flink aantal bewerkingen uitvoeren – en de meeste daarvan waren onsmakelijk tot walgelijk.

Van het afschrapen van rottende vleesresten tot het laten rotten van de huiden, tot het stampen ervan in een mengsel van hondenstront en bijtende kalk – leerlooier worden was geen beroep voor mensen met een gevoelig reukorgaan.

Lucifermaakster

De 19e eeuw was een tijd waarin veel nieuwe, potentieel gevaarlijke chemische verbindingen werden uitgevonden – en waarin de ARBO-dienst ver te zoeken was. Op het snijvlak van deze twee historische feiten komen we de meisjes en jonge vrouwen tegen die lucifers maakten in fabrieken.

Bij dat werk hoorde niet alleen lange uren en slechte betaling, maar ook het risico van vergiftiging door de witte fosfor waarmee de luciferkoppen bestreken moesten worden. Deze stof leidde vaak tot het ontstaan van ‘phossy jaw’, een zeer pijnlijke infectie van de kaakbotten waardoor vaak de onderkaak van de patiënte geamputeerd moest worden.